Interview met Boris Charmatz en Anne Teresa De Keersmaeker over Partita 2

Gepubliceerd op 12.01.2013, 12:26

Partita 2

In A Choreographer’s Score vertelt u dat u ook met Bach werkte terwijl u uw eerste stuk, Violin Phase, repeteerde. Hebt u het gevoel dat u met Bachs Partita nr. 2 naar het begin terugkeert?

Anne Teresa De Keersmaeker: Ik vertrok toen van nul en moest heel concreet leren hoe ik een dans kon opbouwen. Werken met Steve Reichs muziek was in zekere zin een manier om mezelf dingen aan te leren. Ik hield van de structuur van die muziek, tegelijk repetitief en verinnerlijkt, mathematisch en gevoelig, en dat alles is ook terug te vinden bij Bach. Voor dat stuk heb ik veel tijd doorgebracht in de studio, waar ik telkens opnieuw allerlei dingen probeerde: bewegingen ontdekken, ze samenbrengen, een structuur vinden. En er waren inderdaad composities van Bach bij de werken die mij daarbij hielpen. Zijn muziek was een steun. Op een bepaald moment heb ik een beslissing moeten nemen en heb ik ervoor gekozen om een dansstuk van 15 minuten op Violin Phase te maken. Stilaan hebben er zich een aantal ideeën aangediend: de herhaling, de opeenstapeling, de combinaties, de manieren om de bewegingen aaneen te schakelen. De tweede parameter was de vraag: “Hoe organiseren we dat alles in de ruimte?”. Ik zocht een geometrische figuur waarin de herhaling zich kon voortbewegen en kwam uit bij de cirkel. Dat is allemaal stilaan gegroeid, stap voor stap, met vallen en opstaan. Die eerste solo heb ik in 1982 gemaakt; dat is nu dertig jaar geleden!

Boris Charmatz: Een van de dingen die je mij gezegd hebt, helemaal aan het begin van dit project, was dat je jezelf afvraagt: “Waar staat mijn dans op dit moment?” Ik heb het gevoel dat bepaalde choreografieën je verplichten dergelijke vragen te stellen, als waren het plekken waar je voortdurend naar terugkeert – niet bij wijze van oefening, maar om die plaatsen opnieuw te bezetten. Denk je dat Partita 2 vandaag voor jou een dergelijke plaats bekleedt?

ATDK: Ik heb vier voorstellingen gemaakt waarin ik zelf danste; daarna, om verschillende redenen, voelde ik dat ik wat afstand moest nemen en heb ik meer als choreografe gewerkt. Op een bepaald moment ben ik opnieuw beginnen dansen. Het is lang geleden dat ik nog in de studio aan het werk gegaan ben met de vraag: “Hoe ziet mijn dans, mijn manier van dansen er vandaag uit?”. En het is echt vanuit die vraag dat ik in Partita 2 wil werken. Het doet mij putten uit bewegingen die opgeslagen zitten in mijn lichaam, maar het doet mij ook nieuwe standpunten innemen. We mogen niet vergeten dat in Bachs Partita alles danst en enorm beweegt. Gigue, courante, allemande: dat zijn eerst en vooral muzikale structuren afgeleid van volksdansen.

Er zijn dus oude ‘lagen’ die aanwezig blijven. Kunnen jullie iets meer zeggen over jullie ontmoeting, over de wens om samen te werken?

ATDK: Het is allemaal begonnen op het Festival van Avignon in 2011, waar Boris toen ‘Artiste associé’ was. Ik weet niet meer hoe het precies gebeurd is, maar we hebben tegen elkaar gezegd: “Laten we eens samen dansen, om te zien wat dat oplevert”. We zijn eerst beginnen improviseren. In stilte, geloof ik.

BC: Ja, het was een soort van workshop waarin al elementen aan bod kwamen die we daarna terug opgepikt hebben, zoals ‘my walking is my dancing’: ‘als ik stap, dans ik’.

ATDK: Met Boris is er een echte ontmoeting geweest. Het gebeurt niet zo vaak dat je iemand vindt die onophoudelijk aan het werk is als choreograaf én danser en wiens denken om beide aspecten draait – die zich ook afvraagt: “Hoe ziet mijn dans er vandaag uit” en die zich daar voortdurend mee voedt. Het is een beetje zoals wat er met Jérôme Bel gebeurd is toen ik 3Abschied maakte, maar dat was eerder een denkproces dan een danspraktijk.

U lijkt in deze voorstelling ruimtelijkheid te willen geven aan de maat door in de ruimte een soort van getrapte muzikale notatie te schetsen. Hoe hebt u deze partituur ‘geknipt’?

BC: We hebben veel gewerkt op het blootleggen van het contrapunt, de gebroken lijn, door ons vooral op de bas te concentreren. We trachten een onderliggende structuur zichtbaar te maken door laag na laag toe te voegen. Kort samengevat: we volgen de baslijn en verder ook een aantal elementen die ons belangrijk lijken. Momenten die eruit springen, die tot de verbeelding spreken – die ons leiden naar de sprong en naar het dansante aspect van de muziek.

ATDK: Wat mij interesseert, is dat de dans de mogelijkheid biedt de structuur van de partituur, haar fundamenten in zekere zin, naar de oppervlakte te brengen. En dat we tegelijkertijd op alle directe niveaus van de muziek kunnen spelen. Dat we op sommige momenten rechtstreeks kunnen inspelen op wat de muziek in ons lichaam teweegbrengt: de begeestering, de roes, het lichamelijk plezier, de meest rechtstreekse reactie op het geluid. Beide niveaus vermengen zich voortdurend. En de aanwezigheid van de muzikant op het toneel behoort tot beide niveaus en zorgt voor een andere manier om de verhouding tussen lichaam en muziek zichtbaar te maken. Amandine Beyers uitvoering heeft ons trouwens heel wat inzicht in deze compositie bijgebracht, in haar innerlijke mechanismen en in de manier waarop wij haar op onze beurt kunnen uitvoeren. Een voorstelling biedt altijd een beeld van het werkproces – in die omstandigheden kunnen repeteren met Amandine Beyer en George Alexander van Dam was tegelijk een luxe en een genoegen. Ik denk dat het stuk ook iets zal uitstralen van het plezier dat wij geput hebben uit het luisteren naar die muziek, ze zien, ze samen met hen begrijpen.

We vinden hier in zekere zin terug wat u bij Reich interesseerde: de zuiverheid van de wiskundige opbouw, maar ook de gevoeligheid, die op sommige momenten bijna gekweld lijkt.

BC: Men ziet Bach vaak als een zeer abstracte componist, maar in de Partita, en vooral dan de chaconne, bespeurt men iets lijfelijks, iets overgevoeligs. Amandine Beyer, de violiste met wie we samenwerken, zegt dat voor haar Bachs muziek altijd een dialoog voert met God. Maar die hoge noten die zich door het trommelvlies boren, die zijn afkomstig uit de ziel van een man – ik ga hier heiligschennis plegen – aan wie God ontnomen werd, bij wie God ontbreekt.

ATDK: Voor mij is Bach structuur, maar zijn transcendente dimensie staat in het vlees gegrift. Er is een vraag die altijd rijst wanneer men meesterwerken aanpakt: is dat niet al te ambitieus, een choreografie te willen maken op deze muziek? Een andere vraag die ik mij blijf stellen, gaat over ons als tweetal: is het niet wat riskant een ‘man/vrouw’-duet te willen uitbouwen op deze uitgepuurde solistische basis? Gaat de uitvoering niet geforceerd lijken? Soms denk ik bijna dat we de lichamen van elkaar zouden moeten scheiden en twee solo’s maken. Maar tegelijk volgen onze lichamen de partituur, ze maken de energieën of ritmes meer tastbaar dan gepsychologiseerde lichamen dat zouden doen.

Boris Charmatz schrijft over dit project: “Er is hier misschien geen wens om te confronteren, noch een bewust parallellisme, noch een oefening in bewondering”. Hoe hebt u getracht een positie in te nemen bij de muziek zonder erboven, eronder of ertegenover te gaan staan?

BC: Toen Anne Teresa me zei dat ze op Bach wilde werken, dacht ik: “Oei, moeilijk …”. Om een bekend voorbeeld aan te halen, er bestaan misschien 95 verschillende uitvoeringen van Le Sacre du printemps, waarvan een groot aantal zeer geslaagd zijn. Maar ik heb nog nooit een geslaagde choreografie op een werk van Bach gezien. Het is een berg die moet beklommen worden. Hij is misschien te hoog, of te ingewikkeld opgebouwd, of te eenzaam, te abstract – ik weet het niet. In zekere zin staat wat wij doen nooit op het niveau van die abstracte architectuur. Eigenlijk proberen we eerder er een ‘trilling’ in te brengen, een lichte aarzeling tegenover de absolute volmaaktheid van de muziek. Er is altijd die twijfel: kunnen we iets interessants verwezenlijken? Kunnen we ons met een berg meten? Het is ook daarom dat we vaak stappen … om voort te lopen naast de muziek.

ATDK: Boris heeft mij eens uitgenodigd om deel te nemen aan een Gift-workshop voor niet-professionele dansers en we hebben toen op die muziek gewerkt – op de courante en de allemande. Ik heb een paar basisprincipes uiteengezet en daarna zijn we eraan begonnen. We hadden maar anderhalf uur tijd. En terwijl ik hen op Bach zag dansen, dacht ik: is dat eigenlijk niet beter? Is het eigenlijk niet mooier als het niet geconstrueerd is? Enkele heel eenvoudige bewegingen, zonder veel techniek. De manier waarop het lichaam door die muziek wordt aangezogen, het lichaam met al zijn beperkingen, met heel zijn verlangen om die muziek te bereiken, om er één mee te worden.

BC: Ik vind het net goed dat ze allebei mogelijk zijn. Ons werk in de studio: proberen, en nog eens proberen, altijd opnieuw. En het werk met de amateurs op anderhalf uur tijd. Want er is de voorstelling en er is wat al de tijd die we met die muziek doorgebracht hebben in ons zal achterlaten. Als ik ‘s avonds naar huis ga, blijf ik zachtjes de Partita fluiten, of ze spookt door mijn hoofd terwijl ik inslaap.

Opgetekend door Gilles Amalvi, december 2012